Van Sappho ben ik gaan houden op de middelbare school – niet dankzij de militaristische docent Grieks die, over onze gebogen hoofden heen, een ideologisch gelijk uit de jaren dertig probeerde te halen. Hysterie van caesarkapsel en knickerbockers: de Russen zouden hem weten te vinden.
De wereld van Sappho zal niet heel anders zijn geweest. Militaristische clans die elkaar van Cycladen tot Sporaden bevochten. En dan het vasteland nog. Op haar school bereidde ze elitemeisjes voor op het leven en het huishouden. Op een gegeven moment gingen ze weg.
Van Sappho ben ik gaan houden dankzij J.D. Salinger. Eerst was er Holden Caulfield, maar daarna Seymour Glass. Seymour, an Introduction vond ik het meest bijzondere verhaal dat ik ooit had gelezen. Die eindeloze zelfreflectie van Buddy Glass, de schrijver. De geniale dichter Seymour die zijn aan de oorlog overgehouden stressstoornis probeerde te overwinnen met zen en poëzie. Met een ideaal van zuiverheid dat alleen bij geniale kinderen te vinden was – en dat was een pleonasme. Seymour schoot zich door het hoofd; schrijver Buddy had vervolgens zelf wat te overwinnen.
Salinger heb ik sinds 1973 niet willen herlezen. Echte zenpoëzie, een beeld dat een epifanie weergeeft en te weeg brengt - ik vind het nog steeds het hoogste wat een dichter kan bereiken. In 1973 verscheen Een jonge maan, de haikubloemlezing van J. van Tooren. Haiku’s hebben een aura gekregen van poëtische zelfhulp, maar vijf eeuwen Japanse traditie laten iets anders zien.
Aan Seymour, an Introduction ging Raise High the Roof Beam, Carpenters vooraf. Twee lange verhalen die samen het hart van de Glass-saga vormen. Raise High the Roof Beam, Carpenters is de beginregel van fragment nr. 111. De nokbalk moet hoog geheven worden omdat een bruidegom binnentreedt: ‘de gelijke van Ares / een man groter dan groot.’ De bruiloft van Seymour verloopt niet zo gladjes als gepland – voorafschaduwing van wat er later zou gebeuren. Google leert me dat Sappho nog één keer prominent voorkomt in de Glass-saga: in Franny and Zoeey. Vlak voor ze instort, schrijft Franny Glass haar geliefde een brief. ‘I think I'm beginning to look down on all poets except Sappho,’ schrijft ze. ‘"Delicate Adonis is dying, Cytherea, what shall we do? Beat your breasts, maidens, and rend your tunics." Isn't that marvellous?’ De cursivering is van Salinger en kenmerkend voor de manier waarop hij, tot in de brief van een personage, spreektaal suggereert.
Ik heb maximaal duizend woorden. Net als haiku’s ben ik de poëzie van Sappho tot op de dag van vandaag blijven lezen. Een haiku suggereert onmiddellijkheid – de onmiddellijke waarneming van een beeld. Spreektaal suggereert onmiddellijkheid – de onmiddellijke waarneming van een stem. Sappho schrijft strak-metrisch, maar ook zij benadert de spreektaal. ‘Sappho bekleedt een aparte plaats in de Griekse poëzie omdat zij weinig gebruik maakt van dichterlijk idioom,’ schrijft haar vertaler Paul Claes. Op zijn gezag neem ik het aan – al is er maar één volledig gedicht overgeleverd uit een oeuvre dat negen boeken besloeg. Het is hoe dan ook de reden waarom ze wordt bewonderd – door Seymour, Franny, Salinger en al die andere lezers van ruwweg 2600 jaar later. Toon, beeldspraak, taalgebruik – aan het begin van het genre der lyriek in de westerse poëzie staat het werk van een dichteres die aan het geritualiseerde wist te ontsnappen.
Ze was niet echt de eerste. Dat was, zo wil de traditie, Archilochos van Paros. Een dichter-soldaat die stoer en opschepperig de spot dreef met rivalen. Niet lang daarna komt de schooljuffrouw met gedichten vol onproductieve emoties als weemoed. Melancholie, de schoonheid van jonge vrouwen die uit haar leven zullen verdwijnen zoals de schoonheid bij die jonge vrouwen zelf zal verdwijnen. Van haar uiterlijk moest Sappho het niet hebben – ook dat wil de traditie. Misschien verwoordt die traditie een biografische waarheid. Ze verwoordt in ieder geval een emblematische waarheid: een waarheid waarmee elke opvoeder het op een akkoordje moet zien te gooien.
Het slotgedicht van mijn bundel Sterk zeil telt zes regels. De eerste en de laatste zijn ontleend aan een gedicht van Sappho. ‘Er zijn er die de ruiterij,/ het voetvolk of de vloot het mooiste/ vinden op de donkere aarde;/ ik wat men bemint.’ En: ‘Liever zag ik haar lieflijke gang/ en het glanzen van haar gezicht / dan de Lydische strijdwagens / en zwaarbewapende soldaten.’ Niet alleen vanwege de hoeveelheid regels moet dit Sappho zijn.
Ik ga geen zes regels van mezelf citeren, maar ook in mijn gedicht is iets het mooiste op de zwarte aarde en dat is wel degelijk de vloot: ‘de vloot / die gaat over het blauwe water’. Vervolgens is er een reling waaraan ‘ik’ zich vasthoudt, een aarde die – we zijn op zee - niet langer zwart is, maar blauw, en de palm van een hand. ‘De lieflijke gang’ is niet alleen de titel van het gedicht, maar het zijn ook de slotwoorden – en daarmee van de bundel als geheel. Ik schreef het gedicht in de trein – tussen Abcoude en Culemborg: vrij snel dus. Om de een of andere reden had ik de vertaling van Claes meegenomen. Iemand houdt zich ergens aan vast en een ‘lieflijke gang’ is het resultaat. Meer dan om de letterlijkheid van Sappho’s woorden gaat het, denk ik, om de concreetheid van een beeld. Ik weet niet helemaal zeker of de zes regels het 2600 jaar uit zullen houden.
Stiekem behandel ik Sappho met mijn leerlingen; ik ben geen classicus. ‘Zweet stroomt van mij af/ een beven bevangt me/ ik ben groener dan gras / het lijkt of ik dood ga.’ ‘Groener dan gras’ – een versletener beeld valt moeilijk voor te stellen. Niet door de taal wordt het beeld als nieuw, niet door de toon – dat wordt het door de koppeling aan directe lichamelijke sensaties. De groenheid van het gras wordt zelf een lichamelijke sensatie – van Sappho en van ons. Dat alles komt misschien in de buurt van een epifanie.
Franny was te genadeloos toen ze neerkeek op ‘all poets’. Maar de oude schooljuf herinnert ons eraan waar het in de poëzie om gaat.
Gert de Jager debuteerde in 2009 met de bundel Sterk zeil.